De jeugd van Franklin speelde zich af op Curaçao. De zon, de warmte. Hij werd geboren in 1946. Vlak na de oorlog, waarin ook Curaçao werd getroffen door Duits oorlogsgeweld, met grote armoede als gevolg. De tijd waarin het zeker niet voor de hand lag om de oversteek te maken naar Nederland. Toch, waarschijnlijk ergens in de jaren ’70, wanneer ik hem er naar vroeg wist hij het niet eens meer precies, maakte Franklin de oversteek naar Nederland. In de hoop op een betere toekomst dan op Curaçao mogelijk was. Eenmaal in Nederland kwam hij terecht in een milieu waarin hij uiteindelijk bezweek voor drank en drugs en criminaliteit. Zoals meer van zijn generatiegenoten en landgenoten. Het grootste deel van zijn leven in Groningen, kwam hij daarmee terecht in de marge van de samenleving. Je zou kunnen zeggen daarin maakte hij “carrière”. Franklin was een “beer van een vent”. Alles was groot aan hem! Daar komt bij dat hij een stem had die tot ver voorbij de Martinitoren, tot diep in de Ommelanden, reikte als hij deze op volle kracht gebruikte.

Zijn territorium was de Oude Kijk in ’t Jatstraat, hoek Muurstraat. Daar was Franklin vrijwel iedere nacht te vinden. Dat stuk beheerste hij. Daar handelde hij en “beschermde” hij. Daar waren mensen bang voor Franklin. Met zijn enorme postuur en stemgeluid.
Dat stemgeluid gebruikte hij voor een deel om mensen te intimideren. Datzelfde stemgeluid gebruikte hij ook als hij de Open Hof binnenkwam. Met een oerkreet, veelal direct gevolgd door een bulderende lach, die de ramen deed trillen, kwam hij binnen en liet mensen ineen krimpen. Zodanig dat ik van menig was dat ik daartegen moest optreden. Ik nodigde hem uit voor een gesprekje in de huiskamer. Fluisterend maakte ik hem duidelijk dat ik zijn “grote bek” respecteerde, maar dat hij goed moest weten dat er een was die een “grotere bek” had: EN DAT WAS IK! Franklin deinsde terug, was even stil en liet vervolgens zijn bulderende lach horen. Hij sloeg mij op de schouders. Sindsdien spraken we geregeld met elkaar. Vertelde hij over zijn leven, beschermde hij vrijwilligers tegen kwaadwillende andere bezoekers, en stuurde hij te jonge bezoekers van de Open Hof weg, want dan zou het alleen maar slecht met ze aflopen.
De harde stem van Franklin was echter niet geheel tot zwijgen gebracht. Hij kwam weliswaar niet meer binnen met die oerkreet van hem. Maar als Franklin in de huiskamer zat en ik kwam binnen, dan klonk iedere keer weer die bulderende stem: DOMINEE! Steevast gevolgd door een bulderende lach. Ik kon dit welkom altijd maar op een manier beantwoorden, met mijn bulderende stem: FRANKLIN! En we gaven elkaar een boks! Datzelfde ritueel voltrok zich ook als we elkaar ergens in de stad tegenkwamen. Waar mensen dan verschrikt naar ons om keken, maar Franklin en ik, lachend onze weg vervolgde.
De laatste keer dat ik Franklin zag was toen hij door de politie naar de Open Hof werd gebracht. Zij hadden Franklin gevonden op een bankje in de stad. Hij had zichzelf helemaal bevuild. Strompelend tussen beide agenten kwam hij binnen. Van zijn bulderende stem was alleen nog gefluister over en zacht beschamend lachje. Of wij hem konden helpen? Liefdevol ontfermde twee vrijwilligsters zich over Franklin. Ze zette hem onder de douche en poetste hem schoon. Waste zijn haren en zorgde dat hij schone kleren aan kreeg. Daarna werd Franklin weer door de politie opgehaald. Deze keer niet om hem mee te nemen naar het bureau, maar om hem af te leveren bij de opvanginstelling.
De bulderende beer, waar mensen bang voor waren, was een oud vertederend mannetje geworden. Die nu voor altijd zwijgt!