Waarom was Maria een maagd en moest Jezus geboren worden in een stal?
Omdat Jezus uit de Hoge moest komen. De vertellers van het evangelie waren Joodse vertellers, nakomelingen van de slaven uit Egypte. Vluchtelingenkinderen. En zij kende de mythes, de verhalen, van de Romeinse keizers en de Egyptische Farao’s. Deze werden, volgens die verhalen, allemaal geboren uit een maagd. Dat werd over hen verteld om te benadrukken hoe bijzonder zij waren en hoe belangrijk zij zouden zijn. Geboren worden uit een maagd, uit de hoge gekomen, zij krijgen daarmee een goddelijke status, waar een eenvoudige mensenhand niet bij past. Geboren uit de hoge, is de enige afkomst die past bij koningen, keizers en machthebbers.
Die Joodse vertellers wisten ook wel dat geboren worden uit een maagd een lichamelijke onmogelijkheid is. Dat zou pas echt een wonder zijn. Maar zij gebruikte dat oude beeld van een maagd, geboren uit de hoge, om het belang van de mens Jezus te benadrukken. Maar daarmee hield ook wel iedere vergelijking op. De keizers en de farao’s werden, volgens de mythes, geboren in mooie grote paleizen, die paste bij hun status. Ze krijgen vanaf hun geboorte allerlei titels opgeplakt.
En uitgerekend Jezus krijgt deze titels ook: “Zoon van God” en “Vredevorst” wordt hij genoemd. Dat nu juist een hulploos kind, van zeer eenvoudige komaf, in een uithoek van het Romeinse Rijk, zo wordt genoemd, dat kunnen we niet anders opvatten dan een regelrechte provocatie aan dezelfde keizers en farao’s. Want deze titels waren voorbehouden aan deze machthebbers. Om hen daarmee definitief en voor de rest van hun leven een goddelijke status te geven.
Jezus werd geboren in een stal, onder een schamel dak.
Temidden van de warmte van dieren. Ver weg van machthebbers, keizers en farao’s, ver weg van de drukte van de menigte, de stroom van mensen.
Een vreemde plaats zo’n stal? Misschien wel. In ieder geval een mensonterende plaats, zo lijkt het. Want niemand wenst een kind toe dat deze wordt geboren in een stal.
Maar als we er wat langer over nadenken en we houden in gedachte de geboorteverhalen van de keizers en de farao’s, misschien ook weer niet. Dit kind was namelijk niet bedoeld om een keizer of een farao te worden. In tegendeel zelfs. Het beeld van de stal werd gebruikt om zijn nederigheid te tonen. Het was de bedoeling dat hij vanuit de marge, als een buitenstaander, zijn leven vorm ging geven. Uiteindelijk ook opgejaagd door keizers en farao’s. Veroordeeld, tot de dood, door machthebbers. Daarmee werd hij niet alleen geboren als outcast, maar zou hij dat zijn hele leven ook blijven.
Dat een hulploos kind, een kind is per definitie hulploos, wordt geboren in een stal is tegelijkertijd ook een aanklacht tegen de verdeling van arm en rijk, voor hem was geen plaats in de herberg. Het is een aanklacht tegen macht en machtsmisbruik. Het is een kritiek op machthebbers in de wereld. Het stelt vragen bij de macht. Het stelt vragen aan iedereen die zich in wat voor leidende en bestuurlijke positie dan ook bevindt: hoe gebruik jij de macht en de invloed die je gegeven is? Ten goede of ten kwade, voor jezelf of om te dienen? Voor de sterken of de zwakken? Daarmee is het kerstverhaal niet alleen een romantisch verhaal uit een ver verleden. Het is niet alleen een verhaal voor outcast en buitenstaanders, het is tegelijkertijd ook een verhaal voor ons. Het kerstverhaal houd ook ons, in deze nacht, een spiegel voor.
Met de geboorte van deze mens, op deze plaats, werd dus de toon voor zijn leven gezet. Hij zou de rest van zijn leven een buitenstaander blijven. Ver weg van een dikdoenerige wereld die vooral met zichzelf bezig zou zijn. Terwijl hij maar bleef wijzen op mensen voor wie een stal soms nog niets eens was weggelegd om geboren te worden. Voor wie een huis een onbereikbare luxe was. Die niet alleen onderweg waren voor een volkstelling, maar op zoek waren naar een nieuwe toekomst. Op de vlucht voor keizers en farao’s. Voor geweld en onderdrukking en uitbuiting.
Mensen die dagelijks de kwetsbaarheid van het leven aan den lijve ervaren. Die kwetsbaarheid komt ook weer terug in het beeld van de stal. De wind jaagt er door heen. Tegen de koude kun je je alleen maar beschermen door bij elkaar of bij de dieren warmte te zoeken. Het vocht uit de natte en koude vloer trekt op langs je benen. In een stal kun je je niet verschuilen achter rijkdom, weelde of goede sier. Daar is het wat het is. Niets wordt verbloemd, alles is direct duidelijk. Een mens leeft daar in zijn kwetsbaarheid. Daar in de marge van het leven. In de marge van de samenleving. Het waren deze mensen, in de marge van de samenleving, die hij in zijn leven steeds weer zou opzoeken, deze mensen keek hij in de ogen, zoals hij, bij zijn geboorte, door god gezien werd.
Een mens wordt pas mens als hij door andere gezien wordt. Door ogen die hem aankijken en hem vragen; zie je mij? Ogen die hulp nodig hebben. De oudere in onze straat. De hulpbehoevende, de vluchtelingenkinderen. Wanneer zij door ons gezien worden, dan worden zij door God gezien.
Het levensbegin van dit kind mocht in niks lijken op keizers en farao’s. Vandaar die afwijkende plaats om de geboorte van dit kind te laten plaatsvinden. Niet in een huis, zeker niet in een paleis, maar in een stal, gelegd in een kribbe, gevuld met stro, gewikkeld in doeken, zoals kinderen in die tijd werden gebakerd. Arm, maar wel warm en beschut. Omringd door dieren, toegezongen door engelen, gevonden door herders, gezocht door wijzen, gezien door God.