Joel 3 en 4

Joel is een van die Bijbelboeken die we eigenlijk nooit tegenkomen in de kerk. Het behoort tot de zogenaamde twaalf kleine profeten. Zoals zo vaak met dit soort Bijbelboeken weten we niet precies wie het geschreven heeft en wanneer het geschreven is. Het thema is “de dag van de Heer”. Dat is niet wat wij misschien verstaan onder de zondag. Dat is Bijbels gezien een dag van oordeel en verwoesting, maar tegelijkertijd ook een dag die verlossing en overvloed kan brengen. Beide aspecten kwamen in de gedeeltes dat we lazen aan de orde. Het boek roept op tot bezinning en inkeer.

Joel is een boek van het platteland. Het gaat over boeren, vee, wijnbouwers. Een belangrijk onderwerp in het boek is de droogte die het land teistert. Daarnaast ook nog de sprinkhanenplaag die het land kaalvreet. Het gevolg is grote hongersnood. We kennen deze beelden van de televisie. Afrikaanse boeren die met wanhoop vechten tegen sprinkhanen die hun land kaalvreten. Uitgemergelde, vrouwen en kinderen en mannen die al blij zijn met een zak rijst. Bomen die verdord zijn. Gewassen weggebrand onder de verzengende zon. Karkassen van het vee op het land, voedsel voor aasgieren. Het is dat beeld dat Joel ons vanmorgen schetst. Het beeld van bittere, diepe armoede. Maar helaas blijft het daar vaak niet bij. Los van de droogte is honger ook vaak een wapen in de oorlog. Vruchtbaar land is een schaars goed, waar niet zelden bloedige oorlogen om worden uitgevochten. Het is veelal de kleine boer die hiervan het slachtoffer is, met zijn gezin en zijn veestapel. Niet een beeld waar we erg vrolijk worden van worden. Maar het is wel de realiteit die Joel ons beschrijft.

Het volk en dus ook de profeet, geloofde heilig dat dit alles wel de schuld moest zijn van het volk. Dat zij op de een of andere wijze door God werden gestraft. Maar voor wat eigenlijk? Het lijkt erop dat het volk ten prooi is gevallen aan uitbuiters. Aan dronkaards. Aan machthebbers die zich niet bekommeren om het welzijn en de welvaart van mensen. Aan krijgsheren die bloedige oorlogen uitvechten om een kostbaar stuk land in handen te krijgen. Dat lijken toch vooral de mensen die medeverantwoordelijk zijn voor de rampspoeden die over het volk komen.

Voor dat alles was het God die het volk strafte, geloofde men. Tegen deze achtergrond waarschuwt Joel voor de rampspoeden die op mensen af kunnen komt. Hij roept tot bezinning ven inkeer. Zodat de dag van de Heer niet alleen een dag is van verwoesting en oordeel, maar ook een dag wordt van verlossing en overvloed.

Wij kunnen over het algemeen helemaal niets meer met het beeld van een straffende God. De mens is vrij in zijn handelen, gebruikt God daarin hopelijk als inspiratie, maar we zijn niet meer afhankelijk van een straffende God.

Dan is het natuurlijk de kwestie waar dit verhaal ons naar toe leidt. Het eerste gedeelte dat wij lazen verkondigd alleen nog maar meer rampspoed. Of eigenlijk waarschuwt het ons voor een onomkeerbaar moment; de dag van de Heer komt eraan. Met donder en geweld. Wat eerst de tuin van Eden was, wordt een kale woestijn. De steden worden veroverd, ze dringen de huizen binnen als dieven in de nacht. Zon en maan worden verduisterd, sterren doven hun glans. Dat is de dag waarop er geen weg meer terug is. Wanneer de dag des Heren is aangebroken dan zijn we het “point of no return” gepasseerd. Kom tot inkeer voordat het zover is, bindt de profeet ons op het hart.

Misschien niet helemaal vreemd dat ik bij het lezen van dit boek steeds moest denken aan de huidige klimaatcrisis. De droogte waar wij mee te maken hebben staat in geen enkele verhouding totdat wat we in Afrika zien gebeuren en andere delen van de wereld.  Maar tegelijkertijd kunnen we de vluchtelingenstromen richting Europa ook niet los zien van deze klimaatcrisis. De mens op zoek naar een nieuwe, betere toekomst. De verdroogde akkers, de soms overvloedige regenval, buiten de oevers tredende rivieren, de modderstromen, de bosbranden en de droogvallende rivieren is allemaal het gevolg van een veranderend klimaat.  Die klimaatverandering zien wij niet meer als een straf van God. We zijn, over het algemeen, los van een groep klimaatontkenners, ook het stadium voorbij dat we het kunnen wegzetten als een aardse cyclus waar wij mensen geen invloed op hebben en dus kunnen we net zo goed doorgaan op de manier waarop we nu bezig zijn. We zijn er, onder invloed van boekenkasten vol met wetenschappelijke publicaties, in z’n algemeenheid wel overtuigd van geraakt dat dit alles gebeurt onder invloed van menselijk handelen.

Keer op keer worden we gewaarschuwd. The point of no return is bijna bereikt. We stevenen af op een ecologische en klimatologische ramp, waarvan we de gevolgen voor onszelf, maar ook voor de toekomst niet kunnen overzien. De wetenschappers van vandaag zijn de profeten in de Bijbel. Kom tot inkeer, neem maatregelen voordat het te laat is, binden zij ons keer op keer op het hart. Maar tegelijkertijd spelen er ook steeds weer andere belangen tussendoor, economische en politieke belangen, waardoor we het gevoel kunnen hebben dat het niet echt opschiet. Wat eerst de tuin van Eden was, het paradijs, dreigt te vergaan tot een kale droge woestijn.

Om te kunnen blijven dromen van een leefbare aarde, waar de wijn van de bergen zal druipen, de melk van de heuvels vloeit, alle waterstromen zullen bruisen, voor onszelf, maar ook voor de generaties na ons, moeten we het woord Joël nu toch serieus gaan nemen. Kom tot inkeer en bezinning voor het te laat is. We kunnen God van dit alles niet de schuld geven. Wij zijn verantwoordelijk, maar tegelijkertijd zijn we ook, vanaf den beginne, verantwoordelijk gehouden voor het beheer van de arde. We willen de dag des heren toch niet maken tot een dag van verwoesting en oordeel?  Maar toch tot een dag van verlossing en overvloed, waarop we vieren het nieuwe Jeruzalem?