Na een mensenleven lang wordt de naam niet meer genoemd. De tijd is gegaan. De weg naar het graf trekt traag als in een verkeerde film voorbij. De kille feiten tellen. Vergeten zijn de momenten van er zijn en niet-zijn. Alleen staan en weer samen. Zorgen en boos-zijn. Waterdruppels van huilen en lachen. Ik? Ik eet slechts genadebrood. Terwijl ik staar in het graf, het zand op de kist valt, met het doffe geluid van een naderend onweer, de regen in gestaag vallende druppels jouw zegent voel ik de starende blikken in mijn rug van hen van wie ik niet genoemd mocht zijn. Die pijn doorklieft mijn ziel. Wat er nu nog gezegd wordt,is te laat en te weinig.