Micha 4: 1 – 5

Het is een aantrekkelijk idee om de tekst van Micha 4 vandaag één op één te plakken op onze actualiteit. ‘Geen mens zal meer weten van oorlog, zij zullen de oorlog niet meer leren”, met in ons achterhoofd de actualiteit van Oekraïne, Israël en de Palestijnen en de vele oorlogen die ons dagelijks nieuws niet eens halen. Hoe graag zouden we vandaag dat “feel-good” idee omarmen.

Maar zo simpel is het niet, helaas, vanmorgen. We kampen vanmorgen met het kerkelijke probleem dat onze kerkelijke leesroosters allerlei fragmenten plukken, uit de geschriften.  Daarmee lopen we het risico om de context van een dergelijk fragment uit het oog verliezen. Dat is precies wat er vanmorgen aan de hand is. En dat maakt de uitleg van een dergelijk fragment veel ingewikkelder dan we op voorhand zouden denken. We moeten er veel meer bij uitleggen.

Ik heb het met U over Micha. Het leesrooster plukt een fragment uit het boek Micha. Dat doen we zonder dat we precies weten wie Micha is, zonder dat we weten in welke context deze tekst is geschreven en zonder dat we te horen krijgen wat er aan dit fragment voorafgaat en wat erop volgt. Het ware beter geweest als we vanmorgen met elkaar in staat waren geweest om het hele boek Micha te lezen, maar omwille van de tijd begrijp ik ook wel dat dat niet gebeurt.

Wie was Micha? Micha was een boerenprofeet, afkomstig uit Moréstét, een dorp gelegen in het noordelijke heuvelland van het toenmalige noordelijk Juda. Het was de armere plattelandsbevolking waar Micha uit voortkwam. Micha opereerde, waarschijnlijk, ten tijde van de koningen Hizkia, Achaz en Jotam. Die toevoeging is van belang om te weten, om te begrijpen waar het Micha omging. Voordat Israël een koninkrijk werd was er een regeling dat, wanneer iemand kwam te overlijden en er geen nageslacht was, de grond van deze overledene terugviel aan de gemeenschap waarin deze overledene woonde en werkte. Vervolgens werd deze grond evenredig verdeeld onder de bevolking. Maar, nadat Israel een koninkrijk werd gebeurde het steeds vaker dat de grond van de overledene toeviel aan de koning, die daardoor successievelijk een grootgrondbezitter werd. Omdat die grond toch bewerkt moest worden en de opbrengst van de grond ook aan de koning toeviel, werden steeds meer plattelandsbewoners tot slaaf gemaakte, in plaats van dat ze hun eigen grond konden bewerken en daarvan profiteren. Dat is de sociaal maatschappelijke achtergrond van Micha. Dat is ook een belangrijk onderwerp in zijn boek. Hoe graag we het vandaag misschien ook zouden willen, maar Micha hield zich niet zo bezig met grote geografische wereldproblemen. Natuurlijk hij zag ook wel de angst van de bevolking voor de oprukkende legermachten van de Assyriërs. Maar hij zag ook het onrecht in zijn eigen omgeving. Dat maakt Micha ook een ingewikkeld boek. Want soms speelt dat onrecht over het land en de uitbuiting een rol en dan verschuift de discussie zich weer naar de gevolgen van het oprukkende leger van de Assyriërs

Dat moeten we nog wel weten, voordat we daadwerkelijk wat dieper kunnen ingaan op de tekst van vandaag. Het boek Micha is geen lange preek van Micha over het onrecht dat hij ziet. En over de angst van de bevolking. Het boek Micha is een dialoog tussen Micha en zijn opponenten over de problemen die Micha constateert. Dat betekent dat we niet alles wat er staat geschreven aan Micha kunnen toedichten. En met dat gegeven in ons achterhoofd komen we terecht bij de tekst van vandaag.

“Eens zal de dag komen, zo begint het, dat de berg met de tempel van de Heer rotsvast zal staan”. Het is het begin van het antwoord van de opponenten van Micha op zijn tirade uit het derde hoofdstuk. Daarin gaat Micha werkelijk als een bezetene tekeer tegen het onrecht dat hij ziet. Hij neemt letterlijk geen blad voor de mond. “Jullie moeten het recht toch kennen? Maar jullie haten het recht, jullie stropen mijn volk de huid af en rukken het vlees van hun botten. Als vlees om te koken, als vlees voor de pot hakken jullie mijn volk in stukken”. En zo gaat Micha, alinea na alinea nog even door., om te eindigen met de beschuldiging ”Jullie die de gerechtigheid verafschuwen en al wat recht is, krom maken”. We hebben niet veel voorstellingsvermogen nodig om te begrijpen dat deze profetie niet in de goede aarde valt bij zijn opponenten.

Micha laat een vlammend protest horen tegen het politiek en religieus establishment, dat de beloften van god hoog in het vaandel had, maar niet opkwam voor de ontrechten. Hij kritiseert de mensen die de onderdrukkers ongemoeid lieten en de onderdrukten niets anders boden dan het bedwelmende opium van een bijbeluitleg die louter en alleen gericht was op de toekomst en die totaal voorbijging aan de concrete nood van armen en ontrechten.

Dan gebeurt er precies wat Micha hen verwijt. In het vierde hoofdstuk komen zij, als antwoord, met een bijbeluitleg die alles verschuift naar de toekomst, dat eens de dag zal komen dat de tempel van de Heer rotsvast staat op de berg. Verheven boven alle andere tempels. Dat de oorlog nooit meer geleerd zal worden en dat zwaarden worden omgesmeed.

Hoe zo zwaarden omsmeden als de vijand aan de stadspoort rammelt. Dat is een bijbeluitleg waar de arme bevolking helemaal niets mee opschiet. Sterker nog, het is een bijbeluitleg die de machtspositie van de elite alleen maar bestendigd. Stil maar, wacht maar alles komt goed.

We kunnen, als we goed luisteren, al weten welke kant het opgaat met deze uitleg. Eens zal de dag komen, zeggen ze. De profetie van de profeten, of dat nu Micha is of Jeremia of een van de andere profeten, is nooit een profetie over dat wat zal gebeuren, maar altijd over dat wat moet gebeuren. In de visie van Micha moet er een bekering plaatsvinden, in plaats van het volk maar zoethouden met een toekomstvoorspelling die toch nooit uitkomt. 

De opponenten verwijten Micha dat hij het moreel van het volk ondermijnt met zijn onheilsprofetieën. Dat is een bekende truc. Het volk moet dom gehouden worden. Ze mogen vooral niet te veel weten. Dat is ook een vorm van dictatuur die we vandaag ook nog wel kennen en waar machthebbers zich, ook vandaag, graag van bedienen. Vooral zorgen dat er geen onrust onder het volk ontstaat over het aantal doden in een “speciale operatie”. Vooral het volk blijven vertellen dat alles, ook economisch, goed gaat. De propagandamachines van deze figuren draaien vaak op volle toeren. En degene die een ander geluid laten horen, de profeten, die maken we zo snel als mogelijk monddood. Letterlijk en figuurlijk. En dat allemaal omwille van de macht!

Er is volgens de opponenten van Micha maar een conclusie mogelijk; als (daar hebben we het weer) eenmaal de berg van het huis van God, verheven is boven alle andere bergen, dan zullen de volksstammen daarnaartoe stromen. Ze bedoelen te zeggen dat het grote ongedeelde Juda, het noord en zuid rijk, dat moet worden hersteld, dan hoeft niemand meer bevreesd te zijn voor vreemde volkeren, pas dan zal er recht gesproken worden en recht heersen. Dan zal er sprake zijn van het Gods heil.

Micha gelooft daar niets van. Gods heil, zegt hij, kan pas worden gerealiseerd als er verlossing is van het volk dat lijdt onder uitbuiting en terreur. Gods heil kan niet worden bereikt door machtsvertoon en wapengekletter.

We hoeven vanmorgen niet bij de pakken neer te zitten, onszelf een schuldgevoel aan te praten. Er blijft altijd een kans op bekering. Opdat wat moet gebeuren, altijd aan ons voorbij komt.  We mogen de boodschap van Micha wel goed tot ons laten doordringen. Want hoe vaak zijn wij niet geneigd tot een bijbeluitleg die alles verschuift naar de toekomst. Of een bijbeluitleg die ons eigen zielenheil kietelt. Hoe vaak zijn wij niet geneigd om te denken in macht en machtsvertoon. Hoe vaak denken wij bij een bijbeluitleg aan de mensen om wie het gaat. De slachtoffers van terreur en uitbuiting. Van armoede en onrecht.

De andere kant is dat we moeten blijven hopen dat ooit eens de oorlog niet meer geleerd zal worden. Dat de zwaarden worden omgesmeed tot ploegscharen. Daar is helemaal niets mis mee. Maar dat kan alleen en allereerst als we werken aan de gerechtigheid, aan het recht doen aan mensen die ontrecht zijn.