Je was gestorven voor je werd geboren. Het leven kwam niet binnen in je longen. Toen je ter wereld kwam bleef het angstig stil. Nooit, zullen wij jouw stem kunnen horen. God huilt, om jouw verloren leven, voelt zich machteloos, omdat hij jou de lucht en de stem niet heeft kunnen geven. Je vader en moeder huilen tranen van verdriet. Rusteloos zuchten ze in de nacht, dwalen rond in hun gedachten. Hun ziel laat zich niet troosten. God huilt, staart rusteloos in het donkere niets. Wat moet hij zeggen? Hoe kan hij troosten, wat ontroostbaar is. We zullen niet weten hoe jouw bestaan zich had verweven, met God en mensen, die jouw wilde zien spelen, lachen, huilen, struikelen en weer opstaan. God huilt, om jouw nooit geschaafde knieën, om jouw nooit gescheurde broek, om de fiets waarop jij nooit zult rijden, om de lach die hij nooit van jou zal horen.