De jongen

Er was eens een jongen. Geboren in een gezin met nog twee broers en twee zussen. Hij was de jongste. En de jongste mag niet altijd meedoen met de oudste, omdat hij de jongste is. In de buurt had hij niet veel vriendjes. Vaak speelde hij alleen. Op school kon hij goed leren, maar was hij niet goed in sporten. Tijdens gymnastiek werd hij vaak uitgelachen, want het lukte hem allemaal niet. Voor het schoolvoetbal elftal werd hij nooit gevraagd. Ja soms, als er een tekort kwam.

Hij was meer een lezer, wekelijks bracht hij een bezoek aan bibliotheek. Hij vond het heerlijk om steeds weer nieuwe boeken uit te zoeken. Het nieuws volgde hij op de radio en televisie, alhoewel hij het niet altijd begreep.

Zo ging er in het dorp een verhaal rond dat er man was die zieke mensen kon genezen, terwijl hij geen dokter was. Hij werd door veel mensen gezien als een wonderdokter. En die man kwam binnenkort een bezoek brengen aan zijn dorp. Dat vond hij reuze interessant, niet omdat hij zelf ziek was of omdat hij mensen kende die ernstig ziek waren, maar misschien was het meer voor de sensatie, want verder gebeurde er nooit wat in zijn dorp.

Toen dag aangebroken was dat deze man zou komen wilde hij daar wel bij zijn. Hij vroeg of zijn broertjes en zusjes met hem meewilde. Maar die hadden geen enkele interesse. Zelfs zijn vader en moeder wilde niet. ‘Ik geloof niet in dit soort populisten’ had zijn vader gezegd. Het klonk dreigend, alhoewel hij niet wist wat zijn vader daarmee bedoelde. Hij bleef toch nog even zeuren bij zijn moeder, met de vraag of hij er toch naar toe mocht. Om van dat gezeur af te zijn gaf zijn moeder hem toestemming, maar wel met de opdracht om voor het donker thuis te zijn. En hij moest wat eten en drinken meenemen want het zou warm worden die dag.

Zo kwam dan toch het moment dat hij van huis vertrok, rugzakje om, met daarin wat brood, vis, snoep en drinken. Hij keek zijn ogen uit, zoveel mensen had hij nog nooit bij elkaar gezien.

De man waar hij voor kwam hield een lange toespraak en hij moest toegeven dat hij er niet altijd iets van begreep. Vrede had hij het over. En dat je lief moest zijn voor de ander. En dat er nieuwe tijd zou aanbreken, een nieuw koninkrijk. De mensen om hem reageerde heel enthousiast. Onderbraken hem regelmatig met applaus en riepen zijn naam, alsof hij een echte popster was.

Toen de man klaar was vroeg hij aan iedereen om naar huis te gaan, het werd tenslotte al avond. Maar dat waren ze niet van plan. Toen hij opstond liep iedereen achter hem aan en bleven maar zijn naam roepen. Voortgedreven door de menigte liep de jongen maar mee, alhoewel hij zich wel wat zorgen maakte, wat zouden zijn ouders denken, waar hij bleef? Hij moest voor het donker thuis zijn.

Aangekomen op die nieuwe plek aan het meer ging iedereen weer op de grond zitten, in afwachting van wat er nu zou gebeuren. Maar er gebeurde niet zoveel. Vooraan, voor hem te ver weg om het te kunnen verstaan, zag hij de man met zijn vrienden overleggen, geen idee waar het overging.

Terwijl hij zich afvroeg of hij naar huis zou gaan, hij wilde zijn ouders niet ongerust maken, kwam een van de vrienden van de man naar hém toe. Of hij zijn eten wilde afstaan, om het te delen met andere mensen. Het was tenslotte al laat en iedereen moest toch eten. En als hij het niet wilde afstaan, dan had niemand wat te eten. En de mensen zouden het niet leuk vinden als hij alles voor zich alleen zou houden. Toch?

Hij durfde geen nee te zeggen. En met tranen in zijn ogen gaf hij de man het tasje mee waar zijn eten en drinken in zat. Hij kreeg een aai over zijn bol.

Toen de man weggelopen was vroeg hij zich af; zoveel mensen te eten geven, van dat kleine beetje dat hij had meegenomen? Hij had er niet naar durven vragen. Maar dat zou pas echt een wonder zijn.